Staten



Afgelopen vrijdag was ik in Den Bosch, als toeschouwer bij de vergadering van de Statencommissie Cultuur en Samenleving. Er stonden drie voor ons relevante onderwerpen op de agenda: de Culturele Agenda Brabant, de Voorjaarsnotagelden en het onderzoek naar nut en noodzaak van steunfuncties. Het was een weinig verheffende vertoning, die weinig bijdroeg aan mijn democratische gezindheid. Onkunde, gevoed door desinteresse (heeft iemand een van de statenleden afgelopen najaar op ons congres in Den Bosch gezien?), gebrek aan geheugen en een intense behoefte telkens te laten zien wie het verst kan plassen leverden een discussie op die niet of nauwelijks ging over cultuur en de betekenis daarvan voor Brabant, maar des te meer over procedures en de positie van de gedeputeerde.
Ik ga even terug. Dit voorjaar adviseerde de Adviescommissie Kunsten om de komende vier jaar jaarlijks € 1,5 miljoen extra voor kunst en cultuur uit te trekken om te voorkomen dat er gaten in de infrastructuur zouden vallen. Dat advies werd door GS en PS overgenomen, maar zij wezen het voorstel van de Adviescommissie over hoe dat geld te besteden af: dat tendeerde naar de smaak van PS te veel naar reparatie, het geld moest in plaats daarvan ingezet worden om tot vernieuwing van de sector te komen. Het was, denk ik, een goed gesprek tussen Adviescommissie en Staten waard geweest, maar aan zo’n hadden de Staten geen behoefte. In de woorden van VVD-woordvoerder Karel Burger Dirven: ‘Wij weten al wat wij vinden.’ De besteding van de vier keer € 1,5 miljoen raakte zo verknoopt met de culturele agenda die in het Provinciehuis in voorbereiding was en waarvan de Staten wilden dat die inzicht zou geven in de huidige culturele infrastructuur en verwachtten dat die duidelijk zou maken waar en hoe investeringen tot duurzame vernieuwing zouden leiden. Met als probleem dat de meeste Statenleden zich de culturele infrastructuur voorstellen als een verband van gebouwen en instellingen en weinig besef hebben dat die infrastructuur vooral een dynamisch en tot dynamiek uitnodigend klimaat is.
Er waren vrijdag ten minste twee problemen. Het stuk dat bij de bespreking van de culturele agenda op tafel lag was niet de culturele agenda. Het was, zoals ze dat dan in Den Bosch noemen, een ‘processtuk’, een verkenning van de route om tot een culturele agenda te komen. Bovendien: het wees niet de weg naar een culturele agenda zoals de Staten die zich hadden voorgesteld. Dat leverde een heleboel gedoe op, met twee schorsingen en de uiteindelijke uitkomst dat de gedeputeerde haar huiswerk moet overdoen.
Onvermijdelijk had die uitkomst gevolgen voor de discussie over de besteding van de Voorjaarsnotagelden. De Staten vonden dat, nu er geen helderheid was over de culturele agenda, niet beoordeeld kon worden of de voorgestelde inzet van de Voorjaarsnotagelden de meest verantwoorde was. Wat daarbij niet hielp: in de ogen van de Staten was niet duidelijk hoe in het bestedingsvoorstel zoals het voorlag de vernieuwing werd gediend. Het feit dat dit bestedingsvoorstel in belangrijke mate was gebaseerd op een voorstel van de C10, van het veld dus, leek daarbij het wantrouwen bij in ieder geval een aantal partijen alleen maar te vergroten. Na een derde schorsing werd uiteindelijk toestemming gegeven voor de besteding voor dit jaar. Een beslissing over de besteding van de middelen voor 2014-2016 wordt pas genomen als de culturele agenda is vastgesteld.
Het was al met al een teleurstellende act, die de in grote getale aanwezige vertegenwoordigers van de culturele sector gefrustreerd achterliet. Maar tegelijkertijd stel ik vast dat onze positie er niet slechter van werd, integendeel. Het voorstel van de C10 om het bkkc opdracht te geven om de beschikbare middelen zo snel mogelijk daadwerkelijk beschikbaar te stellen werd door de gedeputeerde gesteund en door de Statenfracties niet afgewezen. De situatie zoals die nu is ontstaan brengt ons zo in een bijzondere positie en geeft ons een grote verantwoordelijkheid. We moeten met de Provincie op zo kort mogelijke termijn overeenstemming zien te bereiken over een verdelingssystematiek die enerzijds een antwoord geeft op de problemen waar het veld mee te maken heeft, anderzijds aan de politiek laat zien waar en hoe innovatie gerealiseerd kan worden. We krijgen de kans aan het stuur te zitten en zijn het aan onszelf en aan het veld verplicht die kans te grijpen. We moeten in overleg met de Provincie procedures uitwerken en we moeten met het veld om de tafel om zo snel mogelijk projecten te realiseren die de vernieuwingskracht van de sector demonstreren. Kijkend naar de agenda: als er op 21 februari een panklaar stuk ligt, kunnen Gedeputeerde Staten op 5 maart ons een opdracht geven en kunnen we op 6 maart beginnen met de besteding.
Het worden enerverende weken.
En o ja, aan een discussie over het onderzoek naar nut en noodzaak van steunfuncties is de Statencommissie niet meer toe gekomen. Die discussie wordt nu verder schriftelijk afgehandeld. Of de Statenleden hebben geconstateerd dat in de verkenning voor een culturele agenda met de aankondiging dat het zou moeten komen tot een fusie van steunfuncties tot één Brabants Cultureel Kennis- en Ontwikkelingscentrum al wordt vooruitgelopen op de uitkomsten van het onderzoek weet ik dus niet. Maar ik stel vast dat we voorlopig alle kaarten zelf in handen hebben.

Interne nieuwsbrief bkkc, 4 februari 2013
Meer over cultuur en cultuurbeleid? Kijk op mijn persoonlijke website!