Ik begin met u te feliciteren.
Vorig jaar zei ik al: de zorgen die de inspectie zich maakte over de resultaten van onze vwo-afdeling kwamen een beetje als mosterd na de maaltijd. Ons slagingspercentage lag toen al ruim boven het landelijk gemiddelde. Vooral dank zij goede resultaten bij het centraal examen was de afstand tussen centraal examen en schoolexamen al binnen aanvaardbare grenzen gekomen. Heel veel last hebben we dit jaar van de inspectie dan ook niet gehad. Het neemt niet weg dat het spannend was, of de weg die we twee jaar geleden zijn opgegaan onze vwo-afdeling dit jaar daadwerkelijk zou verlossen van het epitheton ‘zwak’. De resultaten mogen er zijn: bijna 94% op het vwo, ruim 96% op het havo. Gelukkig geen 100% denk ik er dan bij. 100% scores roepen bij mij de vraag op wat er het voorgaande jaar gebeurd is, de verdenking risico’s uit te willen sluiten. Dat is juist wat we niet moeten willen: we moeten risico’s niet uitsluiten, we moeten ze faciliteren. Dat is een van de kenmerken van het onderwijs zoals we het hier willen geven. Voor dat soort onderwijs hebben we met deze examenuitslag weer ruimte gecreëerd. Onderwijs dat ons leerlingen oplevert als wiskundefenomeen Mike Daas, die in Teheran een bronzen medaille haalde in een internationale wedstrijd voor scholieren in biologie, natuurkunde en scheikunde, of Gitta Neelen, die als eerste eindigde op de Biologie Olympiade voor havo-leerlingen, of Annemijn Leguijt, die haar profielwerkstuk De Randstad heeft de toekomst bekroond zag met de Jan Penprijs van de Rijksuniversiteit Groningen, of Marisa Al, Anouk Hoogenboom en Lisanne Koster die met hun profielwerkstuk The arctic cold case tot de top reikten bij de Onderwijsprijs van de KNAW. Leerlingen ook als Jelle Bleeker en Melchior Mattens, die hun examen afsloten met een haast onbehoorlijke cijferlijst. Het is onderwijs dat ruimte biedt voor en mogelijk gemaakt wordt door het bevlogen docentschap dat wij onze leerlingen en u van harte gunnen en toewensen.
En natuurlijk is het dan jammer dat het epitheton ‘zwak’ voor ons vwo op de site van de inspectie pas zichtbaar wordt op het moment dat we het niet meer zijn. U mag zich troosten met de wetenschap dat vrijwel niemand er naar kijkt.
Het is overigens wel een bijzonder eindexamenjaar geweest. Ik weet niet of het u opgevallen is, maar tot het moment dat de examenfraude op de Scholengemeenschap Ibn Ghaldoun in Rotterdam aan het licht kwam was de aandacht voor het eindexamen in de landelijke media aanzienlijk bescheidener dan we de afgelopen jaren gewend waren. Ik wil daar niet meteen allerlei conclusies aan verbinden, maar blij was ik er niet mee. Dat is, denk ik dan maar, het positieve effect van de Ibn Ghaldoun-affaire: dat het eindexamen weer in het centrum van de belangstelling staat. Voor de rest heeft het ons weinig vreugdevols gebracht. Ik heb met verbazing gezien hoe de inspectie op een donderdagavond schooldirecties opzadelde met een opsporingstaak, met verbijstering hoe men er in slaagde daarvoor binnen 24 uur een speciaal formulier te ontwikkelen. Ongetwijfeld zal de affaire leiden tot verscherping van de regels rond het verspreiden en opslaan van de eindexamenopgaven. Misschien ook komen er nadere aanwijzingen ten aanzien van de omstandigheden waaronder het eindexamen moet worden afgelegd. Dat zij dan zo. Het was bizar te lezen dat een kandidate haar eindexamen kon afleggen zonder dat surveillanten constateerden dat zij haar mobiele telefoon afluisterde. Dus wees niet verbaasd wanneer u volgend jaar de eindexamenkandidaten mag fouilleren voor zij het examenlokaal binnengaan.
In de slipstream van de Ibn Ghaldoun-affaire kwam er alsnog aandacht voor het CITO-rapport over de problemen rond de tweede correctie. Dat rapport stamde uit maart, maar was al in een la verdwenen, toen een gefrustreerde filosofiedocent de Rotterdamse affaire als mogelijkheid zag om de discussie te heropenen en bij de media gehoor vond: in vergelijking met het geknoei in de tweede correctie was de Ibn Ghaldoun-affaire klein bier. Geen twijfel: het niet of onvolledig uitvoeren van de tweede correctie is in strijd met de wet, dus een vorm van gesjoemel. Maar het is wel de vraag wat het CITO-rapport nu precies laat zien. Niet ten onrechte stelt Ton van Haperen in de Volkskrant van 25 juni vast: ‘Het is de toets die het verschil maakt. […] open vragen met bronnen en een correctievoorschrift met “een voorbeeld van een goed antwoord” leiden tot interpretatieverschillen.’
Daarmee raakt de discussie over de tweede correctie aan een veel interessantere discussie die werd aangezwengeld door zestien hoogleraren en vier hoofddocenten Nederlands maar ondersneeuwde toen in Rotterdam de fraude aan het licht kwam. In een email aan de onderwijsspecialisten in de Tweede Kamer maakten zij gehakt van de opgaven in het eindexamen Nederlands dit jaar. Die toetsen, zo stellen zij vast, niet de vaardigheid om een tekst te doorgronden. Ze controleren of leerlingen voldoende afgericht zijn om deze soort examenopgaven te beantwoorden. In een commentaar gaf NRC Handelsblad (4 juni 2013) de hoog- en zeer hooggeleerden gelijk: ‘Wie de vragen doorspit, kan niet anders dan hun gelijk geven. De meerkeuzevragen vragen vooral naar begrippen. Werkelijk begrip van de tekst werkt eigenlijk alleen maar tegen.’ Erger: ‘Bovenal is duidelijk dat dit examen geen uitzondering is. Het onderwijs is erop ingesteld en leidt ervoor op. Het wordt gedwongen overbodige vaardigheden te trainen. Zo wordt er gespeeld met de toekomst van de leerlingen.’
Nieuw is deze constatering overigens niet. Aleid Truijens had het vorig jaar in de Volkskrant (27 juni 2012) al gesignaleerd: ‘Na vijf, zes jaar middelbare school moet je kijken of 18-jarigen een redenering kunnen volgen en helder en foutloos kunnen formuleren. Het gekke is: dat toetst het eindexamen Nederlands nauwelijks. Ieder beroep op creativiteit, zelfstandig nadenken en formuleren is er zorgvuldig uitgewied. […] Soms probeer ik het examen te maken. Dat valt niet mee. Hoewel ik bevoegd leraar Nederlands ben en van lezen en schrijven mijn beroep heb gemaakt, bak ik er zelden meer van dan een zesje. Zelfs die ene keer dat een stuk van mij examentekst was, maakte ik fout op fout; kennelijk begreep ik mijn eigen verhaal niet.’ Haar man, leraar Nederlands, heeft haar uitgelegd waarop ze moet letten. Sindsdien lukt het beter. ‘Het gaat om trucjes, legde hij uit.’ Haar conclusie: ‘Het huidige eindexamen toetst geen begrip, maar toetsvaardigheid en nakijkbaarheid. Richt de leerling af als een hond die door een hoepel springt, maak van de leraar een saaie afturver, en de school, het Cito en Van Bijsterveldt zijn tevreden.’
U mag daar over nadenken de komende weken.
Voor die komende weken heb ik nog een tip. Veere. Dichtbij. Een stadje op Walcheren, met een fraai gotisch stadhuis, mooie laatmiddeleeuwse koopmanshuizen. Het is vooral klein. Aan de rand van de stadje ligt een gigantische kerk, veel te groot voor dat kleine Veere. Wie de kerk binnengaat ziet dat die grote kerk om en over een oudere, veel kleinere kerk is gebouwd. En voorbij de kerk begint een brede groene zone die zich uitstrekt over honderden meters tot de resten van de stadsomwalling. Wat je ziet in Veere is het resultaat van de vastgoedcrisis die de Nederlandse Republiek na 1672 trof en die een abrupt einde maakte aan de spectaculaire groei van de steden in vooral Holland en Zeeland die een eeuw eerder was begonnen. Het markeert het einde van onze Gouden Eeuw. Wie goed kijkt ziet het ook in Amsterdam: het gebied binnen de grachtengordel dat we de Plantage noemen is pas in de loop van de 19e eeuw ontwikkeld en ontleent daaraan zijn sterk afwijkende stratenpatroon en bebouwing. Het is decennialang een soort van stadspark geweest bij gebrek aan middelen om er de oorspronkelijke, in de 17e eeuw beoogde stedelijke ontwikkeling te realiseren.
Aan dat einde van de Gouden Eeuw moet ik regelmatig denken wanneer ik vandaag de krant lees. De geschiedenis herhaalt zich nooit, maar de parallellen zijn opvallend. Ze maken mij aarzelend over een snel economisch herstel. Economische groei is in de geschiedenis van de mensheid nooit vanzelfsprekend geweest. De sterke economische groei in ons deel van de wereld gedurende de afgelopen 150 jaar kan heel goed gekwalificeerd worden als een afwijking van wat Jan Romein het algemeen menselijk patroon noemde. Ze vindt haar oorsprong in een ingewikkelde interactie van technologische ontwikkeling, demografische groei en verkleining van inkomensverschillen. Op mondiaal niveau nemen de inkomensverschillen nog steeds af, maar bij ons nemen ze toe. De bevolkingsgroei is tot stilstand gekomen. Grote delen van Europa staan aan de vooravond van een periode van krimp zoals we die sinds de veertiende eeuw, toen ons werelddeel werd getroffen door de zwarte dood, niet meer hebben gekend. Willen we onder die omstandigheden ons huidige voorzieningenniveau en onze huidige productiecapaciteit overeind houden, dan zijn, in het onderwijs, in de zorg, maar niet alleen daar, ongekende technologische vernieuwingen noodzakelijk. De vraag is of die zich in voldoende mate aandienen. De vraag is ook of de fricties die een onvermijdelijk gevolg zijn van noodzakelijke vernieuwingen maatschappelijk aanvaardbaar worden gevonden. We betreden terra incognita, maar lijken ons daar nauwelijks van bewust.
Ik herhaal nog maar eens wat ik vorig jaar zei: ‘Europa ontwikkelt zich in hoog tempo tot een bejaardentehuis, backwater van de wereldeconomie, een museumkwartier waar Amerikanen, Aziaten en wie weet straks ook Afrikanen zich kunnen vergapen aan hoe het vroeger was. En in plaats van de luiken open te zetten doen we ze dicht. We reageren zoals in de 16e en 17e eeuw de Chinezen en de Japanners toen die werden geconfronteerd met opdringerige Europeanen, de roodharige barbaren uit het Westen.’
Wat we nodig hebben zijn een open geest en verbeelding, nieuwe manieren van denken en samenwerken, ruimte voor experiment en vernieuwing. Maar beleid zoals het in ons land, in ons deel van de wereld tot stand komt is nog verankerd in traditionele patronen. Overheden gooien beleid bij elkaar over de schutting. Het levert ons een overheid op die voortdurend met twee tongen lijkt te spreken. We moeten langer werken. Maar de mensen die langer werken moeten ook voor hun bejaarde ouders en hun buren zorgen. En ze moeten de kinderen van hun kinderen opvangen. We moeten minder lenen. Maar studenten moeten hun studie financieren met leningen. En als die studenten zijn afgestudeerd komen ze op een huizenmarkt waar ze geacht worden eigen geld mee te brengen. Juristen en boekhouders zetten de toon. Toezicht, verantwoording, valorisatie en tendering zijn doel in plaats van middel geworden. Regelgeving wordt steeds gedetailleerder. En in plaats van dat die regels misstanden voorkomen, blijken ze corrumperend te werken. Nog deze week meende een minister dat zij met recht voorbij was gegaan aan het financiële belang dat haar partner had bij een bedrijf waarvoor zij de tarieven vaststelde. Omdat ze niet in gemeenschap van goederen, maar op huwelijkse voorwaarden met hem is getrouwd. Zo zijn de regels. Die zullen, bij het blijkbare gebrek aan eigen moreel kompas, dus aangetwijfeld verder aangescherpt worden. Want beleid is er op gericht risico’s uit te sluiten. Terwijl – ik zei het hierboven over ons onderwijs – we juist nu beleid nodig hebben dat risico’s faciliteert.
Een paar weken geleden kon u Wouter Bos op tv zien, te gast bij Knevel & Van den Brink. Hij was net benoemd als directeur van het VU Medisch Centrum, maar de gastheren wilden ook graag weten wat hij vond van het besluit van het kabinet om € 6 miljard te bezuinigen. Economisch onverstandig, politiek onvermijdelijk was het interessante antwoord. Dat riep bij mij een hoop vragen op, die – tijd voorbij, volgende gast – helaas niet werden gesteld.
Interessant is ook de discussie die Hans Clevers, president van de KNAW, onlangs trachtte te voeren. Hij beklaagde zich er in een interview met BNR over dat het CPB in zijn ramingen uitgaven ten behoeve van wetenschap niet als investeringen meenam, sterker: dat in de modellen van het CPB investeren in wetenschap negatieve effecten heeft. De rekenmeesters van het CPB verdedigden zich: ja, uitgaven voor wetenschap – en voor cultuur en natuur – hebben op de lange duur positieve economische effecten, maar die effecten zijn zo moeilijk te kwantificeren dat het CPB ze niet kan meenemen in zijn rekenmodellen. Dat leidt er weer toe dat uitgaven voor wetenschap, cultuur en natuur in die rekenmodellen negatieve effecten hebben. Ik vond het een bijzondere bekentenis. Het CPB verzuimde de mijns inziens enig mogelijke conclusie te trekken: die rekenmodellen zijn onbruikbaar om zinvolle prognoses te doen over onze economische toekomst. Wie mij langer kent weet dat ik nooit veel geloof in die modellen heb gehad. Ze zijn gebaseerd op een eendimensionaal mensbeeld dat geen recht doet aan het veranderlijke vat vol tegenstrijdigheden dat wij allemaal zijn. Ik heb het hier al eens eerder gezegd: godlof bestond er in de 19e eeuw geen CPB, want het zou ons hebben voorgerekend dat alle investeringen toen gedaan in kanalen en spoorwegen buitengewoon onrendabel waren.
Ik kijk in deze context met gemengde gevoelens naar de pogingen van ons kabinet om op allerhande gecompliceerde dossiers breed gedragen akkoorden te sluiten. Ik waardeer het omdat het een route kan zijn om draagvlak te creëren voor werkelijke vernieuwing. Maar tegelijk is het een streven dat in ieder geval voor een deel uit nood is geboren: het moet het kabinet aan een meerderheid voor zijn beleid helpen. En het is een streven waarbij vernieuwing vaak niet meer is dan een schaamlap voor bezuinigingen.
Ik wil in dit verband iets zeggen over het in ieder geval voorlopig mislukken van de pogingen om tot een nationaal onderwijsakkoord te komen. In feite zijn de gesprekken vastgelopen op de arbeidsvoorwaarden, is het niet meer dan het mislukken van cao-onderhandelingen. In het voortgezet onderijs zitten die onderhandelingen muurvast. Feitelijk wordt er niet meer onderhandeld.
Ik heb over die onderhandelingen en over de punten waarop het vast zit heel dubbele gevoelens. De onderwijswerkgevers waarmee uw vakbonden onderhandelen heb ik altijd een beetje als pseudo-werkgevers beschouwd: anders dan ‘gewone’ werkgevers zijn zij niet of maar in heel beperkte mate in staat hun omzet te beïnvloeden. Zij opereren binnen het kader van een door de overheid vastgesteld budget. Cao-onderhandelingen in het onderwijs hebben dan ook altijd iets van schaduw-boksen: de echte tegenstander zit niet aan tafel. Het zou voor de hand liggen dat werkgevers en werknemers in het onderwijs de handen ineen slaan, samen in gesprek gaan met die werkelijke tegenpartij. Om allerlei redenen lukt dat niet. Werkgevers hechten aan hun pseudo-positie, al was het maar omdat ze er veelal argumenten aan ontlenen om zich persoonlijk te onttrekken aan het cao-regime dat ze hun medewerkers proberen op te leggen. Werknemers wantrouwen hun werkgevers – en die hebben het er veelal naar gemaakt. Ik heb dus veel begrip voor vakbonden die in de onderhandelingen van tafel lopen en ik vind het jammer dat werkgevers en werknemers er in de gesprekken over het nationaal onderwijsakkoord niet in zijn geslaagd één lijn te trekken.
Maar het wil niet zeggen dat ik zonder meer meevoel met de materiële eisen die de vakbonden stellen. Als ik naar onze eigen jaarrekening kijk zie ik dat het beslag dat de personele kosten op de begroting leggen de afgelopen jaren sterk is gestegen: van 72,6% in 2008 naar 80,1% vorig jaar. We bereiken daar langzaam een grens aan wat verantwoord is. Het is een gevolg van sterk gestegen loonkosten en sluipende bezuinigingen door het Rijk. Waarbij ik me realiseer dat loonkostenstijging niet hetzelfde is als loonstijging. Het grootste deel van de kostenstijging zit in de stijging van de werkgeverspremies sociale verzekeringen en pensioenbijdragen. Het leidt hoe dan ook onvermijdelijk tot beperkingen in de ruimte die we hebben om te investeren in uw toerusting, in het gebouw. En dan steekt onze financiële situatie nog gunstig af bij die van heel veel andere scholen.
Met u zie ik graag de 0-lijn van tafel gaan. Maar omdat het niet erg realistisch is te verwachten dat de overheid onder de huidige financieel-economische omstandigheden in staat en bereid is substantieel extra geld te reserveren voor onderwijs, zal ruimte daarvoor in ieder geval voor een belangrijk deel gevonden moeten worden in versobering van de arbeidsvoorwaarden op andere fronten. Ik constateer dat men elkaar daar niet heeft gevonden. De vakbonden houden vast aan het entreerecht, de vanzelfsprekende inschaling in LD van iedereen die voor meer dan de helft van zijn of haar uren les geeft in de bovenbouw, met ingang van augustus 2014. Het is, en meer zeg ik er niet over, een kostbare maatregel, waarvan ook de bonden weten dat die nooit gefinancierd zal worden door de overheid, en die geen recht doet aan het functiewaarderingssysteem zoals we dat de afgelopen jaren hebben ontwikkeld. Ik zet ook vraagtekens bij de huidige vorm van seniorenbeleid door middel van de bapo. Overal in de arbeidsmarkt moeten mensen langer werken. Het onderwijs kan daarop geen uitzondering zijn. Volgens een rector van een scholengemeenschap in Lichtenvoorde, kunnen weinig docenten tot hun 67e voor de klas blijven staan. Hij voorziet bij afschaffing van de bapo een groter beroep op ziekte- en afkeuringsregelingen. (VO-magazine, juni 2013) Misschien is dat zo. Maar misschien heeft dat ook wel te maken met de manier waarop we ons onderwijs hebben ingericht. Ik heb daar vorig jaar iets over gezegd. Daar was, dat weet en begrijp ik, niet iedereen even blij mee. Maar het is er daarom niet minder waar om. De wijze waarop we het onderwijsjaar hebben ingericht levert niet alleen in toenemende mate maatschappelijke frictie op, ze leidt ook tot piekbelastingen die een zware wissel op u trekken. Zorgvuldig ouderenbeleid kan ook bestaan uit het kritisch kijken naar die inrichting.
Ik heb vorig jaar ook gewaarschuwd: wanneer het onderwijsveld er niet in slaagt zelf de modernisering van werkomstandigheden en arbeidsverhoudingen ter hand te nemen, kunt u wachten op het moment dat anderen die op hun manier aan u opleggen.
Komend schooljaar starten op 11 plaatsen in het land Steve Jobsscholen, de iPadscholen van Maurice de Hond. Het is Onderwijs voor een Nieuwe Tijd (ON4T), waarin de school verandert in een ‘community’, de leraar in een ‘coach’, de klas in een ‘unit’. Het onderwijs is niet gericht op kennisverwerving maar op het verwerven van wat de vaardigheden van de 21e eeuw worden genoemd: creativiteit, innovatief en kritisch denken, problemen oplossen, communicatie, samenwerking, aanpassingsvermogen, leiderschap, productiviteit en sociale en motorische vaardigheden. De scholen zijn het hele jaar open: het gebouw, zonder klaslokalen, is open van 8.30 tot 18.30 uur, 50 weken per jaar, en de virtuele leeromgeving is altijd open en, voor de standaard met een iPad toegeruste leerlingen, overal bereikbaar.
In de Tweede Kamer is op de PVV na iedereen enthousiast. Blijkbaar appelleren dit soort initiatieven aan een in Den Haag breed gevoelde vernieuwingsdrang. En ik weet dat er ouders zijn die verhuizen om hun kinderen in augustus naar zo’n Steve Jobsschool te kunnen sturen.
Ik kijk er met grote aarzelingen naar: het is de terugkeer van het nieuwe leren. ‘De Tweede Kamer was ooit zeer kritisch over de Iederwijsscholen, waar kinderen zelf kiezen wat en wanneer ze leren. De Steve Jobsscholen waar de Kamer nu zo enthousiast over is, hebben dezelfde didactische uitgangspunten, maar nu is het met een iPad, dus innovatief, dus goed.’ (Jasper van Kuijk, universitair docent gebruiksgerichte innovatie bij de faculteit Industrieel Ontwerpen van de TU Delft, in NRC Handelsblad, 29 juni 2013) Begrijp me goed: ik heb niets tegen computers in de klas, niets tegen iPads en laptops. Integendeel. Ik geloof niet in de doemscenario’s van bijvoorbeeld de Duitse psychiater Manfred Spitzer die, in zijn boek Digitale dementie. Hoe wij ons verstand kapot maken, meent dat concentratievermogen, taalverwerving en sociale vaardigheden worden aangetast wanneer we kinderen achter beeldschermen zetten. Ja, ik lees met belangstelling dat medewerkers van Google, Apple en eBay in Silicon Valley hun kinderen naar de Waldorf School of the Peninsula sturen, waar alle computers nadrukkelijk buiten de deur worden gehouden. (The New York Times 22 oktober 2011) Maar ik realiseer me tegelijkertijd dat het die kinderen thuis aan beeldschermen niet zal ontbreken. Sterker: ik ben er van overtuigd dat inzet van virtuele technieken het onderwijs veel goeds kan brengen. Videolessen via internet, ‘flipping the classroom’ – u kon er deze week in de Volkskrant over lezen – zie ik ook hier op onze school graag toegepast. Maar essentieel is dat we technologie als een middel blijven zien, niet als een doel, dat we onderwijs inzetten niet alleen om vaardigheden te ontwikkelen, maar ook om inzicht te verkrijgen en kennis te nemen van de culturele traditie. In de Volkskrant van afgelopen zaterdag presenteerde schrijfster en filosofe Joke Hermsen haar ‘Hannah Arendtschool’, geïnspireerd op het gedachtegoed van de populaire Amerikaanse filosofe van Duitse afkomst. Onderwijs dat de traditie koestert als bron van vernieuwing, rust als bron van creativiteit. Onderwijs dat streeft naar nataliteit, het voortbrengen van nieuwe inzichten en gezichtspunten, en naar pluraliteit, het onderling van elkaar mogen verschillen, als voorwaarden voor een dynamische en democratische samenleving. Onderwijs dat de grenzen van de wereld verkent en uitdaagt die te overschrijden. Onderwijs waarin de docent geen coach is, maar een gespecialiseerde kracht, die met aandacht, gezag en kennis zijn beroep uitoefent en de leerlingen weet te motiveren. Het zal u niet verbazen dat het een onderwijsconcept is dat mij meer aanspreekt.
U heeft genoeg om over na te denken. Maar voor nu: ontspan u, vergeet, heel even, deze school, uw leerlingen, de mensen achter deze tafel, ga wandelen, fietsen, luieren, lees een boek, luister naar muziek, bezoek de musea in Amsterdam, Zwolle en Den Bosch die hun deuren weer hebben geopend, ga in Amsterdam naar de Parade of in Den Bosch naar de Boulevard, maar geniet vooral van het mooie weer dat na dit in meteorologisch opzicht treurige eerste halfjaar zonder twijfel moet komen, al was het maar om dit jaar nog aan een beetje acceptabel gemiddelde te helpen.
Toespraak tot de Algemene Docenten Vergadering van het St. Michaël College in Zaandam, 5 juli 2013.
Meer over onderwijs? Kijk op mijn persoonlijke website!