Annus mirabilis



‘St. Michael College zal wegzinken in de polder.’ Dat was de kop in een van de Zaanse kranten nadat de medezeggenschapsraad van onze school ‘neen’ had gezegd tegen het voorstel te fuseren tot een brede scholengemeenschap. Het is een van de belangrijkste momenten in de geschiedenis van onze school, nu bijna 25 jaar geleden. Het was toen, ook intern, een omstreden besluit en over de motieven die de medezeggenschapsraad had valt het nodige te zeggen. Maar het is een besluit geweest dat ons geen windeieren heeft gelegd. Kijk eens waar we nu staan, bij de afsluiting van wat misschien wel het meest succesvolle jaar is geweest in ons bestaan. De grootste school voor havo en vwo in de Zaanstreek, en dat al lange tijd, volgend jaar met meer dan 1300 leerlingen groter dan ooit. Financieel gezond. Met daarmee zekerheid ten aanzien van uw werkgelegenheid voor de overzienbare toekomst. Eindexamenuitslagen die klinken als een klok, met op de top van de rots een 73-jarige wiskundeleraar die met zijn leerlingen een gemiddelde van een ruime 9 scoort en daarmee zelf een percentielscore van 100% haalt. Excellente havo, met een reële kans dat we dat excellentiepredikaat kunnen vasthouden, wellicht ook weten te verwerven voor het vwo – waarvan we even dachten dat het zelfs beter zou gaan presteren dan onze havo. En in de marge: in september een prijs voor Positive Eating = Positive Living, het meest innovatieve internationaliseringsproject voor de onderbouw, in december een tweede prijs (waarvan we allemaal weten dat het een eerste had moeten zijn) bij de RaboPitch voor het plan van de leerlingen van V6 voor een biomassavergasser, successen voor individuele leerlingen bij de diverse Olympiades, niet alleen bij biologie maar, warempel, ook bij Duits, Myrthe Zwart die werd gekozen tot voorzitter voor het Model European Parliament Noord-Holland voor volgend jaar en Loran Hempenius (dezelfde die zo succesvol was bij de Olympiade Duits) die op de centen gaat passen bij het LAKS.

We zijn een succesvolle school. Wat ons succesvol maakt? U natuurlijk. Maar dat u hier bent, dat we beschikken over een relatief jong en een relatief hoog opgeleid docententeam dat topprestaties levert, is geen toeval. Scholen als ons SMC, eenpitters, scholen waarbij één bestuur verantwoordelijk is voor één school op één locatie, zijn er in Nederland nog maar weinig. Het levert een platte organisatie, korte lijnen, sterke betrokkenheid, snelle besluitvorming, grote wendbaarheid op. En vooral: aandacht voor waar het op school om hoort te gaan, de leerling en het onderwijs dat hij krijgt. Het maakt ons, denken wij, tot een aantrekkelijke school voor personeel én leerlingen.
Veel beter dan veel andere scholen slagen wij erin de kosten van de overhead te beheersen. Uw rector herinnert zich nog goed een gesprek niet eens zo heel lang geleden met de directie van wat toen nog de Interconfessionele Scholengroep Amsterdam was, niet zo veel later Amarantis. Ze nodigde ons uit om te fuseren. Waarom ISA fusiepartners zocht? De financieel directeur legde het uit: om hun apparaat in stand te houden hadden ze x-duizend leerlingen nodig. Wij vonden het de omgekeerde wereld. Een andere Zaanse school ging toentertijd wel op de uitnodiging in. Ik kwam kort daarna de toenmalige directeur van die school tegen, op de roltrap bij de Bijenkorf in Amsterdam, en informeerde wat de fusie zijn school opleverde. Meer zekerheid, dacht hij. Een paar weken later werd bekend dat het personeelsbudget met 10% werd gekort. We weten allemaal waar het toe heeft geleid. En verbazingwekkend is dat ook niet. In het proces van schaalvergroting ontstonden, onvermijdelijk, bovenschoolse managementlagen die parasiteren op het primaire proces. In de loop van de jaren ben ik op verschillende van die onderwijskantoren op bezoek geweest. Er werken onderwijsmanagers die er nooit het risico lopen een leerling tegen te komen. Die – want zo werkt het in de hiërarchie – in de regel meer verdienen dan het voetvolk voor de klas. En die, op zoek naar werk, zich gaan bezig houden met gewichtige zaken als huisstijl, centrale communicatie en vastgoedontwikkeling. De Nederlandse Zorgautoriteit stelde dit voorjaar in een brief aan de Tweede Kamer vast dat de vele ziekenhuisfusies van de laatste jaren leiden tot vermindering van de concurrentie en daardoor tot grote prijsstijgingen en vermindering van de kwaliteit. In het onderwijs is het niet anders. Er zijn schoolorganisaties in onze directe omgeving waar alleen al de salariskosten van de financieel directeur hoger zijn dan wat wij uitgeven aan het totaal van onze uitbestede financiële administratie.
Het wil niet zeggen dat wij immuun zijn voor problemen, maar als ze zich voordoen signaleren we ze snel. Nog niet zo lang geleden presteerde ons vwo onder de maat. Maar tegen de tijd dat de inspectie zich daarover hier meldde, hadden wij het probleem eigenlijk al opgelost.

We hebben heel lang tegen de stroom in geroeid. Ministerie, vakbonden en schooldirecties hebben in een soort van monsterverbond jarenlang het proces van schaalvergroting gestimuleerd. Schooldirecties gebruikten fusieprocessen om voor zichzelf buiten de cao om riante posities te realiseren. De vakbonden hoopten dat het ontstaan van grote onderwijsorganisaties het mogelijk zou maken cao’s per organisatie af te sluiten en zo door arbeidsvoorwaardelijke concurrentie de inkomenspositie van hun leden te verbeteren. Het ministerie zag schaalvergroting als een route naar efficiencyverbetering en vereenvoudigde aansturing: Den Haag wilde één aanspreekpunt, vreesde dat kleine scholen financieel kwetsbaar zouden zijn. Dat sentiment is, ondanks de grote ongelukken die de afgelopen jaren gebeurden met Amarantis, met Inholland, met BOOR in Rotterdam, nu met ROC Leiden, nog steeds niet weg. In Rotterdam is de fusie tussen Albeda en Zadkine, twee grote ROCs, mislukt, niet in de laatste plaats omdat het ministerie zich verzette, niet tegen de fusie, maar tegen de beoogde opsplitsing na de fusie van de nieuwe monsterorganisatie in vijf zelfstandige colleges.
Ik ben, ik maak daar geen geheim van, een groot voorstander van ‘defuseren’, van het opbreken van alle grote onderwijsmolochen, van het onder regie van lokaal gewortelde, door stakeholders gedragen besturen verzelfstandigen van basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs, het opknippen van ROCs en HBO-instellingen, zelfs van het vergroten van de autonomie van universitaire instituten en faculteiten. De te ontmantelen centrale diensten kunnen dan in afgeslankte vorm verder als bureaus die in concurrentie hun diensten aanbieden aan de verzelfstandigde scholen voor zover die daar behoefte aan hebben. Het zal leiden tot een scherpe daling van de overheadkosten, die dan ten goede kunnen komen aan het primaire proces, het geven van kwalitatief hoogwaardig onderwijs. Ik maak me overigens geen illusies: het zal er zeker op korte termijn niet van komen, al is het maar omdat die centrale diensten en hun raden van toezicht te belangrijk zijn geworden als werkgelegenheidsproject voor uitgediende politici.

Toch denk ik, soms, dat er sprake is van een kentering van het klimaat waarin we moeten werken. In Brabant begon ik het jaarverslag van mijn organisatie met een gedicht van Ellen Warmond, Proeftuin:

Wat zei je ook weer?

hoe het nu verder moet?
tussen ons en de anderen liggen
nog maar enkele woorden braak
maar gisteren duurt nog wel
tot overmorgen

voorlopig ga ik lezen lezen lezen kijk
de lucht klaart al weer op en in de kleine
geheime proeftuin van mijn fantasie
is een heel pril voorjaar in aantocht.

Wie de afgelopen jaren naar mij luisterde, weet ik dat ik mij zorgen maak over het in zichzelf gekeerde karakter van onze Europese samenlevingen, over het onvermogen van de politiek een zinvol antwoord te geven op de uitdagingen waar we voor staan. Die zorgen zijn niet weg. Uiteraard niet. Ik luister met verbijstering naar politici die zeggen de grenzen te willen sluiten en suggereren zo de exodus uit Afrika en het Midden-Oosten tot staan te kunnen brengen. Ik zie met verbazing hoe de gesprekken van Griekenland met zijn Europese partners vastlopen in ideologische loopgraven. Ik kijk met zorg naar het reactionaire bewind dat in Moskou de scepter zwaait en lak heeft aan welke internationale afspraak dan ook.
Maar toch. Er lijkt ‘een heel pril voorjaar in aantocht’. Er zijn in ons deel van de wereld ook krachten die bouwen aan een andere samenleving: de Slow Movement, die zoekt naar authenticiteit, tracht het tempo waarin we leven te vertragen en ons zo weer meester te maken van ons bestaan, het Social Label, dat aandacht vraagt voor de omstandigheden waaronder producten worden gemaakt, de hipster-generatie met zijn Makers Revolution van zelf bier brouwen en zelf brood bakken, urban farming, jonge stedelingen die op verlaten rangeerterreinen en oude fabriekspanden preiplantjes en tomaten kweken. Zij krijgen steeds meer aandacht en lijken ook aan kracht te winnen. En er zijn momenten waarop deze maatschappelijke onderstroom hoofdstroom lijkt te worden. Wanneer consumenten zich in groten getale afwenden van ING, ABN Amro en Rabobank en zich melden bij Triodos en ASN. Wanneer ondernemers zich niet meer herkennen in VNO-NCW en zich verenigen in een alternatieve werkgeversorganisatie, De Groene Zaak. Wanneer Albert Heijn moestuintjes gaat uitdelen. Dan realiseer ik me weer dat de geschiedenis een dialectisch proces is en de tijdgeest altijd weer zijn eigen tegenkrachten oproept.

Dit voorjaar werd in Amsterdam het Maagdenhuis bezet. Het was voor mij een déjà vu. De meesten van u waren er nog niet, maar ik herinner mij de Maagdenhuisbezetting van 1969 nog heel goed. En net als toen: de eisen van de studenten waren verward en verwarrend, de reacties van de autoriteiten onhandig. En toch: sindsdien heeft de vijand een naam, het rendementsdenken.
In NRC Handelsblad (18 december 2014) schetsten de economen Bas Jacobs en Rick van der Ploeg en de slavist Sjeng Scheijen het probleem van onze universiteiten: “Door intellectuele verdwazing over de rol die de overheid moet spelen bij de financiering van het hoger onderwijs, wordt een slachting aangericht op de universiteiten, […].  Al decennia zijn universiteiten bezig opleidingen samen te voegen, curricula uit te kleden en opleidingen onder universiteiten te verdelen. Dit proces gaat blind door, zonder dat er wordt gedefinieerd welk maatschappelijk belang opleidingen hebben en zonder dat wordt bepaald welke opleidingen minimaal in Nederland aangeboden moeten worden. […] Universiteitsbestuurders en Haagse beleidsmakers zijn bevangen door bedrijfseconomisch fatalisme: als er geen studenten meer zijn of als het niet direct interessant is voor het bedrijfsleven, jammer maar helaas, dan sluiten we de deuren. […]  De overheid subsidieert daarmee vele, zeer grote opleidingen waarvan positieve externe effecten onaannemelijk zijn, zoals economie, recht en psychologie. Die afgestudeerden zien hun maatschappelijke waarde hoofdzakelijk terug in hun portemonnee. Door eenheidsworst in de financiering hebben universiteiten bovendien sterke financiële prikkels om allerlei flutstudies aan te bieden, die relatief goedkoop zijn en toch studenten lokken dankzij gelikte marketingcampagnes of lage exameneisen. Teveel studenten stromen dankzij riante overheidssubsidies in opleidingen met kleine externe effecten. En dat terwijl studies met grote externe effecten dreigen te verdwijnen door een gebrek aan publiek geld. […] Als niets gebeurt, dreigen de geesteswetenschappen in een doordenderend proces van consolidatie te worden vermalen. Dan wordt onze kennisinfrastructuur uitgehold, ons cultureel erfgoed verkwanseld en taant de toekomstige kwaliteit van wetenschap, overheid, diplomatie, politiek en media.”
Ramsey Nasr, acteur, dichter, voormalig dichter des vaderlands, schreef er 9 mei een mooi stuk over in NRC Handelsblad en De Standaard, sprak er 19 juni bij de opening van het ITs Festival in Amsterdam over: “Rendementsdenken heeft onze geest in luttele jaren verziekt. Ik heb niks tegen geld, ik ben geen hippie, maar wie zichzelf laat verblinden door de flikkering van rendement, zal de anderen in het gunstigste geval als concurrenten beschouwen, in het onpersoonlijke geval als cijfers, en in het slechtste geval als parasieten. Ongedierte. […] Het schrikbeeld voor Nederland bestaat uit mensen die slechts leven voor economische waarde, die elke empathie hebben verloren, alleen geïnteresseerd zijn in het eigen verhaal en die louter willen denken in cijfers en getallen, in het uitgekiende besef dat je getallen kunt ontslaan zonder dat het pijn doet. Dat zijn de ware Willem Holleeders van onze samenleving.”
Begrijp me goed: er is niets tegen rendement. Maar rendement is geen doel, maar een middel. Ik denk nog regelmatig aan een gesprek dat ik als ondernemingsraadvoorzitter had met toen mijn hoogste baas, Cees Woudt, die mij uitlegde dat het doel van zijn familie-onderneming geen winst en zelfs geen groei was, maar voortbestaan en dat winst en groei middelen waren om dat voortbestaan te waarborgen.
Jesse Klaver, de  nieuwe leider van GroenLinks, hield 23 juni een lezing in De Balie over mythes die het politieke debat beheersen. De mythe van de onzichtbare hand, het geloof dat het najagen van persoonlijk succes leidt tot collectieve voorspoed. De mythe van de trickle-down economics, het geloof dat als de economie groeit iedereen erop vooruitgaat. De mythe van de marktwerking, het geloof dat concurrentie leidt tot kostenbeheersing. De mythe van de homo economicus, het geloof dat de mens gedreven wordt door het streven naar particulier financieel gewin. Het interessante is dat die mythes in de wetenschap al lang ontzenuwd zijn. Er worden aan de mannen en vrouwen die deze mythes hebben ontmanteld al jarenlang Nobelprijzen uitgedeeld. Maar in de politiek lijken ze verworden tot ideologische frames die een onbevangen oordeel over de werkelijkheid in de weg staan.
En toch schuurt het. De recente parlementaire enquête over de Fyra en de hogesnelheidslijn maakt duidelijk welke chaos de ideologische verblinding op het spoor heeft gecreëerd. In de gezondheidszorg neemt een liberale minister afstand van in ieder geval de meest absurde uitwassen van het concurrentie-denken. En over de toespraak van Mark Rutte waarin hij de ‘Dikke ik’ op de korrel nam is een heleboel onaardigs te zeggen, maar het is interessant en was nog niet zo lang geleden onvoorstelbaar dat de voorman van de VVD bankiers die menen aanspraak te kunnen maken op bonussen en buitensporige salarissen veel succes wenst bij de voortzetting van hun carrière in de Londense City.

En in het onderwijs? De crisis aan de universiteiten, manifest geworden door de bezetting in Amsterdam, leidt in ieder geval tot bezinning. Er wordt, opnieuw herhaalt 1969 zich, gepraat over democratisering van het bestuur van de universiteiten. Hans Clevers, aftredend president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, bepleitte op 18 mei in zijn laatste jaarrede als president een bestuur van universiteiten door wetenschappers: “Een leider met inherente kennis van de professie maakt makkelijker inhoudelijke keuzes.” Op 7 en 8 november 2014 congresseerde in Amsterdam, onder auspiciën van de KNAW, de beweging Science in Transition. Ook daar: kritiek op het rendementsdenken waarmee de politiek het belang van wetenschap toetst. Wetenschap, aldus de initiatiefnemers, heeft een veel bredere functie dan het leveren van een in patenten en exportproducten meetbaar rendement. Wetenschap dient een maatschappelijk belang: het voeden van de nieuwsgierigheid van de bevolking naar de wereld waarin zij leeft. Constant.
Een paar dagen eerder, op 4 november, publiceerde de Onderwijsraad haar vierjaarlijkse rapport over ‘de stand van educatief Nederland’: Een smalle kijk op onderwijskwaliteit. In het rapport kritiseert de raad de eenzijdige aandacht voor meetbare doelen, in het bijzonder het verhogen van taal- en rekenprestaties. Ze constateert dat de samenleving ook behoefte heeft aan creativiteit, probleemoplossend vermogen, samenwerking, culturele en morele sensitiviteit, zorgzaamheid en vakmanschap. Ze vraagt meer aandacht voor het brede vakkenaanbod (geschiedenis, economie, filosofie, cultuureducatie), voor burgerschapsvorming en voor vakoverstijgende ‘advanced skills’ (problemen oplossen, samenwerken, communiceren, ict-geletterdheid).

Dat brengt mij bij ‘ons onderwijs 2032’, de vorig jaar door Sander Dekker begonnen discussie over de inhoud van het onderwijs voor de komende generatie. Vanuit uw professionele belangstelling volgt u die discussie natuurlijk op de voet. U heeft wellicht deelgenomen aan sessies die de commissie onder leiding van Paul Schnabel, die in vervolg op de twitterdiscussie is ingesteld, overal in het land heeft gehouden. Dit najaar komt die commissie met zijn advies.
Ik hoop van harte dat die commissie niet bezwijkt voor de verleiding het curriculum te verrijken met allerhande in de twitterdiscussie gesuggereerde nieuwe vakken als ondernemerschap en burgerschapskunde. Ik hoop dat de commissie het vooral zal hebben over de inhoud van de vakken die we geven, over de kennis die we toetsen. Ik heb hier al eens eerder Aleid Truijens geciteerd die bij een poging het eindexamen Nederlands te maken constateerde: ‘Het huidige eindexamen toetst geen begrip, maar toetsvaardigheid en nakijkbaarheid. Richt de leerling af als een hond die door een hoepel springt, maak van de leraar een saaie afturver, en de school, het Cito en [de minister] zijn tevreden.’ (de Volkskrant, 27 juni 2012) Naar aanleiding van de verbazing van Arnoud Boot, hoogleraar economie aan de Universiteit van Amsterdam, over het eindexamen economie sprak ik met een van u over het waarom van de fixatie van het huidige economie-onderwijs op micro-economie, de verwaarlozing van de in mijn ogen voor de ontwikkeling van het kritisch denkvermogen veel relevantere macro-economie. Het ging om toetsbaarheid legde hij mij uit. En dat is bij macro-economie een probleem. En dus concentreren we ons op het overdragen van kennis waarvan we vrij zeker weten dat die binnen een paar jaar verouderd is en waarvan we bovendien toch zouden mogen veronderstellen dat mensen met een vwo-opleiding achter de rug die autonoom zouden kunnen verwerven.
Ik had begin dit jaar op mijn werk een gesprek met een stagiaire die onderzoek doet naar de relatie tussen cultuuronderwijs en het probleemoplossend vermogen, een van de roemruchte 21st century skills. Ik vertelde haar over het onderwijs zoals ik het heb gehad, lang geleden – ik ben van de laatste lichting voor de mammoetwet. Ik deed gymnasium A, kreeg in mijn laatste twee jaar zo’n 18 uur Grieks en Latijn, las Homerus, Herodotus en Euripides, Livius, Ovidius en Tacitus. Zinloze vakken. In het huidige gymnasium-curriculum nemen ze de plaats in van cultuuronderwijs – dat zegt genoeg. Zoals ik daarna een zinloze studie heb gedaan – geschiedenis. En een zinloze dissertatie heb geschreven. Maar toch. Ik citeer opnieuw Ramsey Nasr: “Gaan kunst, filosofie, geschiedenis, Grieks de wereld redden? Bieden zij soms wél pasklare oplossingen? Nope – en dat is precies de bedoeling. Ze werpen vragen op in plaats van antwoorden te geven en lijken daarmee in te gaan tegen het primaire doel van onderwijs. Ze kietelen onze nieuwsgierigheid naar onbekend terrein, naar wat áchter de horizon ligt en bevrijden ons van de kokerwereld van ons hic et nunc. Belangrijkst van al: ze doen dat zonder gebruik te maken van de verlokkingen van een hiernamaals. Ze maken ons immuun voor De Waarheid, die simpel, verstikkend en humorloos is. Bovendien komen ze in opstand tegen onze gretige hang naar snel rendement, dus tel uit je winst. Het zijn uiteindelijk deze nutteloze vakken die goede managers en bestuurders zullen afleveren; mensen die begrijpen dat de echte wereld niet zozeer uit winst en efficiëntie bestaat, maar uit onvermogen, verlies en vergankelijkheid. Goed bestuur ziet daar de waarde van in. […] Sinds de terroristische aanslagen in Europa, sinds de gruwelijke onthoofdingen en verbrandingen door IS ben ik er meer dan ooit van overtuigd geraakt dat ons onderwijs een poging moet doen om een kind/leerling/student naast kennis ook zaken als meerduidigheid, nuance, empathie en verbeelding bij te brengen – niet omdat dat zo nobel of chic of menslievend is, maar omdat onze maatschappij anders morgen niet meer bestaat. Waarheid met een grote W en Rendement met een grote R vormen vandaag onze grootste bedreiging. Zij doden de verbeelding in ons. Ziedaar de paradox. Juist de opleidingen met een minder directe toepassing en van ogenschijnlijk kleiner nut vormen onze grootste bescherming tegen kortzichtigheid en fundamentalisme. Wat we nodig hebben zijn zachte, onpraktische vakken. We moeten studenten niet pushen om louter te doen waar ze goed in zijn of waar het geld valt te halen, maar waar ze gelukkig in zijn. Als dat Portugees is, dan betekent dat Portugees leren. Of Hongaars. Of Latijn, Sanskriet, oud-Frans, filosofie, geschiedenis, zuivere wiskunde. En in dat geval zijn er mensen nodig die Hongaars, Sanskriet of gewoon zuiver wiskundig met je willen spreken. Laten we die mensen voor het gemak docenten noemen; hoogleraren. Het lijkt me dat je deze zeldzame soort koestert en niet wegbezuinigt.”

Ik sluit af. Morgen gaat in Utrecht de Tour de France van start. Twee jaar geleden vierde schrijver en columnist Bert Wagendorp in de Volkskrant de komst van Le Grand Départ naar Utrecht: ‘we moeten weer leren dat niet álles hoeft te renderen, dat dingen ook gewoon mooi, leuk, zinnenprikkelend, vermakelijk, inspirerend of spannend mogen zijn. Je moet het verlangen zo nu en dan voeden, door iets te organiseren dat het verlangen waard is.’ Om af te sluiten met de verzuchting: ‘God beware ons voor een wereld waarin alles zinvol en nuttig is.’ (de Volkskrant, 9 november 2013)

Ik wens u een mooie, leuke, zinnenprikkelende, vermakelijke, inspirerende, spannende en dus buitengewoon zinloze vakantie.

Toespraak gehouden bij de afsluiting van het schooljaar 2014-2015, St. Michaëlcollege, Zaandam, 3 juli 2015
Meer over onderwijs? Kijk op mijn persoonlijke website!