De discussies zoals ze momenteel worden gevoerd over de waarde van kunst en cultuur zijn soms pijnlijk, soms gênant. Tegelijkertijd zijn ze heel leerzaam. Ze maken duidelijk dat er iets mis met de positionering van de culturele sector. Op tv zag ik onlangs een reportage gemaakt in Volendam, over de verhoging van het btw-tarief op kaartjes voor de podiumkunsten. Vonden ze in Volendam helemaal terecht. Al die dure mensen die zo nodig naar de opera of een onbegrijpelijke toneelvoorstelling moeten, ze zoeken het maar uit, die kunnen best wat meer betalen. Tot de interviewer vertelt dat ‘dus’ ook de kaartjes voor de concerten van Jan Smit en Nick en Simon duurder zouden worden. Dat was de bedoeling niet! Dat kon niet! Dat mocht niet! Want Jan Smit – dat is geen kunst, dat is gewoon leuk.
Het sluit naadloos aan bij de uitkomsten van een onderzoek dat Motivaction onlangs in opdracht van de Stichting Cultuur-Ondernemen verrichtte naar de betekenis van kunst en cultuur in het dagelijks leven. Nederlanders hanteren, zo blijkt uit dit onderzoek, een heel smalle definitie van kunst en cultuur. Een museum bezoeken? Ja, dat is kunst en cultuur zegt 83%. Naar de opera gaan? Kunst en cultuur volgens 68%. Maar bij het luisteren naar klassieke muziek twijfelen we al: nog maar 51% vindt dat behoren tot de wereld van kunst en cultuur. Het lezen van een boek, het luisteren naar popmuziek, bioscoopbezoek: nog maar 29, 27 en 26% beschouwt het als kunst en cultuur.
We zien hetzelfde in de discussie zoals die nu gevoerd wordt over de cultuurkaart. In het regeerakkoord is afgesproken dat die wordt afgeschaft: er wordt te weinig gebruik van gemaakt en voor zover die wordt gebruikt is dat vooral om naar de bioscoop te gaan. Interessant vind ik dan hoe de stichting CJP in de verdediging schiet: niet door te betogen dat je in de bioscoop cultuur tegenkomt, maar door te laten zien dat slechts 4% van het tegoed op de cultuurkaart op gaat aan bioscoopbezoek.
We hebben als culturele sector een imago-probleem dat we dus zelf mee in stand houden. Toen ik in Tilburg aantrad als directeur van het bkkc, werd mij gevraagd of ik de Tilburgse kermis als cultuur beschouwde. Ik antwoordde zonder enige aarzeling: ‘ja, natuurlijk is dat cultuur.’ Maar vanzelfsprekend is dat blijkbaar niet. De btw op kermiskaartjes gaat níet omhoog.
In de discussie over de waarde van cultuur weerspiegelt zich onze nieuwe klassenmaatschappij. Daarover verscheen deze week een interessant boek, van de Utrechtse bestuurskundige en politiek filosoof Mark Bovens en zijn Leidse collega Anchrit Wille: De Diplomademocratie. Zij laten zien dat we in een meritocratie leven, in een samenleving waarin hoog- en laagopgeleiden steeds minder gemeen hebben. Het beeld dat zij schetsen wordt bevestigd door Wisseling van de wacht, het Sociaal Cultureel Rapport 2010 dat deze week verscheen en waarin wordt geconstateerd dat de sociale mobiliteit in onze samenleving sterk is verminderd. Hoogopgeleiden zijn kosmopolitisch, staan positief tegenover globalisering, migratie en Europa. Laagopgeleiden zijn nationalistisch, hechten aan eigen identiteit en cultuur. In die gescheiden werelden zoeken de hoogopgeleiden hun ontspanning bij kunst en cultuur en associëren laagopgeleiden ontspanning met amusement. De kloof tussen burger en politiek is dan ook vooral een kloof tussen burgers onderling. Het is de voedingsbodem voor eerst Pim Fortuyn en nu Geert Wilders. Volgens Bovens en Wille is het PVV-populisme vooral een correctie op de door hoogopgeleiden bepaalde politieke agenda. ‘Het is in zekere zin een uiting van de emancipatie van de laagopgeleiden.’ Met het kunst- en cultuurbeleid zoals dat is aangekondigd door het kabinet-Rutte proberen VVD en CDA de bakens te verzetten: ze proberen de PVV in te kapselen door hem op te nemen in het politieke bestel en betalen daarvoor een prijs door op te schuiven richting PVV. Cultuur is het wisselgeld van de gevestigde politiek.
Tegelijkertijd laat het Motivaction-onderzoek zien dat het draagvlak voor kunst en cultuur snel groeit wanneer de definitie van kunst en cultuur ruimer wordt opgevat. Wanneer we duidelijk maken dat ook zang en rap, woonwijkversiering, straattheater, het bezoeken van een popconcert en strips kunst en cultuur zijn, realiseren Nederlanders zich ineens dat kunst en cultuur een belangrijk onderdeel is van hun leven – een onderdeel van hun identiteit, een uiting van wie of wat ze zijn.
Daar ligt voor de culturele sector een kans en een uitdaging. Ik citeer uit het rapport van Motivaction: ‘Zoals ieder bedrijf zichzelf tegen het licht moet houden, is een ingrijpende verandering in het zelfkritisch vermogen van de kunst- en cultuursector noodzakelijk. Gezien de urgentie, kan de sector zich niet permitteren om te weigeren zich te associëren met populaire vormen van kunst en cultuur. Door de structuur open te breken en populaire cultuur meer centraal te stellen, verbreedt men de oriëntatie op het culturele veld en komt een open en dynamisch gebied voorhanden.’
Anders gezegd: de sector moeten op zoek naar verbindingen tussen lage en hoge cultuur, tussen cultuur die behaagt en bevestigt en cultuur die ontregelt en vragen stelt.
Meer over cultuur en cultuurbeleid? Kijk op mijn persoonlijke website!