Subsidieverlenende instellingen in de culturele sector hebben een probleem: ze zijn niet in staat het subsidiegeld dat beschikbaar is volledig te besteden, ze houden geld over. Veel subsidieaanvragen worden afgewezen: gebrek aan kwaliteit, te kort schietende motivatie, artistiek onvoldoende doordacht.
Dat is een merkwaardige constatering in een maand waarin de culturele sector te hoop loopt tegen – vooralsnog heel vage – Haagse bezuinigingsplannen.
Wanneer u zegt dat ze in Den Haag gek zijn geworden, zal ik u niet tegenspreken. Het aardigste wat over de cultuurparagraaf in het regeerakkoord kan worden gezegd is dat die weinig samenhangend is en ondoordacht lijkt. Ik weet niet of het een troost is: het geldt voor vrijwel alle paragrafen in het akkoord. Zorgelijker misschien is dat uitlatingen van bewindslieden en fractiewoordvoerders de indruk wekken dat er vooral afgerekend moet worden. Rond de cultuurparagraaf – en, voor wat het waard is, de paragrafen over natuur en milieu en over ontwikkelingssamenwerking – hangt daarmee de onaangename geur van rancune. Met als onaangenaam gevolg dat in de discussie die nu wordt gevoerd, argumenten niet meer ter zake lijken te doen. Over one-liners die gevoed worden door louter onderbuikgevoelens valt lastig te argumenteren.
Maar al die terechte kritiek op de Haagse heren poetst niet weg dat we als culturele sector een serieus probleem hebben dat we in de eerste plaats zelf op moeten lossen. En zeg ik erbij: we hadden ons waarschijnlijk een grote dienst bewezen als we dat probleem eerder hadden onderkend én aangepakt. Nu lopen we een beetje achter de feiten aan. De culturele sector heeft grote moeite om duidelijk te maken wat haar rol en functie is. Het geeft het verzet tegen de Haagse plannen iets machteloos; we weten weinig meer te bedenken dan dat we moeten schreeuwen. Schreeuwen moeten we, maar de slag zullen we er niet mee winnen. We zullen de samenleving een overtuigend verhaal moet vertellen en we zullen met dat verhaal de boer op moeten, draagvlak zoeken buiten de eigen kring.
Individuele kunstenaars zullen op een voor anderen inzichtelijke wijze uit moeten leggen wat ze doen, waarom ze het doen en voor wie ze het doen, ze moeten uit kunnen leggen hoe dat wat zij doen zich verhoudt tot wat anderen doen of deden. Velen, te velen zijn daar nauwelijks toe in staat. Daarmee krijgt hun artistieke activiteit wel heel veel van een egotrip, die, onvermijdelijk, de vraag oproept waarom anderen die moeten financieren. Voor de samenleving is de kunstenaar een zelfstandige professional, waarvan onze samenleving er tegenwoordig zoveel en steeds meer kent. En de kunstenaar dient zich af te vragen waarom de samenleving hem of haar anders zou moeten behandelen dan die vele andere ZZPers, die permanent hun eigen broek moeten ophouden.
Bij de lancering van het bkkc Servicepunt, 4 november 2010
Meer over cultuur en cultuurbeleid? Kijk op mijn persoonlijke website!